Poems

“Ik kneep in de thee.
Er groeiden rode bloemen.

Ik kneep in mijn geest, zo verweesd van mijzelf.
Mijn hart op een schoteltje en het kopje is kapot.

De muren zijn mijn minnaars,
binnen hen slechts wit verdriet,
de ruiten zijn de leugenaars,
zo mooi is het buiten niet.”
Haar hart is van aarde. Van lente en liefde, lang liggen in het gras, roezen in een zomerzon, soezen op wat mos. Linten in haren, lachende ogen, dansen op tenen tussen bomen en ver drijven in een rivier.
Haar hart is van water.
Haar hart is van hout.
En vuur. De fik staat er in.
Haar hart is van as.

Het meisje met het hart van as dat in een kopje past.
Zonder schoteltje,
zonder bloemen,
enkel de rode die bloeiden.
Geen thee,
enkel wit verdriet.

“Geluksscherven die kennen wij hier niet.”

__________________________________________________________

Een streepje zon

op de deken
rekt
de gebloemde poes
pootjes uit
terwijl een lapjeskat
haar
al gapend
gadeslaat

__________________________________________________________

2 minuten waanzin

En zie ze daar zitten
juichend
vervallend
in applaus en tussen
de ovaties
vervallen de wanen
tot regelrechte
onzin in mijn ogen

ik denk te weten
wat ik had maar hoeveel meer
wist ik het toen
niet meer te bevatten viel
wat er was verloren

en in cirkels besloten
pauweveren in je strot gepropt
jij glorieuze eikel die mij
slechts in de
verdommenis wierp

schreeuwen naar de hemel
doen we allemaal
wel eens
de clichés druipen van de muren
naast de gal die
ik spui maar die
toch mijn hart niet meer
verwart

maar dat is de pijn die
de tol zal zijn

Waarlijk.

huilen mag niet meer ik moet zwijgen in stilte wachten op genezing tot uiteindelijk de razernij in heel mijn wezen tot staan wordt gebracht…

en dan zal
ik pas
rusten.

__________________________________________________________

blue funk

Krampachtig in hokken gepropt
kraken de planken onder hun last.
Voer in onze strot en dansen
op straat is goed voor een
nekschot.

Verbitterd verbeter je dan wat d en t
maar de ellende blijft met die krengen
en teleurgesteld kauw ik op mijn wang
terwijl mijn wijsheidstand verbeten ontsteekt.

ik droomde over mijn auto
met lekgesneden banden
en ik schoot
overeind

Zo waar de brokken neer-
gesmeten
zo vervolgt men de weg.

maar ik

lust het leven niet. Enkel wijn.

__________________________________________________________

Dromen zaaien verwarring in mijn ogen
En ik oogst alleen maar lijken,
Kon ik tonen wie ik ben,
Zou de wereld wel verrijken,
Maar ik ben slechts tot een schim
Van mijn ware zielsverwant
Hem zal ik nooit verlaten,
Heb alle schepen verbrand.
Tracht mijzelf nu nog te redden
Uit holle razernij
Maar er valt niets meer te rapen
Tussen resten velerlei.
In de onwerkelijkheid
Heersend over leven,
Heb ik getracht te blijven
Van verlangen vergeven.
Maar ook al ben ik weg
Ze laten me niet gaan
Waar ter wereld ook
Behelst het mijn bestaan.
Lig ik hier tot stof vermaald
Tussen stank en ratten,
De zin van dit alles
Zal ik nooit bevatten.

__________________________________________________________

Misselijk

Ververfde vingers werpen
geklauwde schaduwen en
brokjes ellende blijven steken
in een keel,
vegen in reepjes wenend,
kreten kermend en haren als
rozige gordijnen waarachter
waanheid (sc)huilt.
En terwijl zij kruipend de ik in mij
gadeslaat, haar tanden
bijtensklaar,
verdwijn ik in een hoekje van mijn
schedel
en kokhals –
kots
een hart eruit.

__________________________________________________________

En morgen sla ik de ogen neer
(Of doe ze gewoon niet open)
volkomen een einde gekomen,
voor mij valt niet meer te hopen.

Het doek gevallen, ‘k zal niet meer zijn;
wat te missen, wie ik ben of was,
zal men denken aan dichten
of keer ik verbleekt weer tot as?

Wil geen deernis wekken, geen meelij,
maar wordt er dan een traan gelaten
om zij die ik in hunner ogen nooit was
of sterf ik eenzaam en verlaten?

En lig ik in de grond te rotten
voorbij is voorbij
en alle herinneringen aan het verleden
zijn niet meer aan mij

(Maar soms slaap ik ook gewoon twee dagen
en na wat nachten die’k niet mis,
is daar plots mijn ontwaken
met het idee dat het gister is.)

__________________________________________________________

Voer voor het volk

het vermoeide vee doet
verwoede pogingen
de bloederige
massa
te ontstijgen en vertrapt
daarbij haar eigen
kinderen

ha!

als makke schapen staan ze
daarna naar de
aangerichte schade
te staren met de vraag
hoe het
ooít
zo ver
heeft kunnen komen.

__________________________________________________________

Alcohol is slopend!

zo gedaan en
gezegd
dacht ik dat ik veilig was
en trok een blikje open

ver van vergulde
weldaad
zoek mijn heil
in and’re dingen
en wat ik niet vinden kan
zal de alcohol wel
verzinnen

en lig ik dan uiteindelijk
bezopen in het gras
zing ik naar de maan
en wou dat geen mens
meer was.

En dan de volgende ochtend
hoofdpijn blindt mijn ogen
het katert nog een beetje na
huiverend heb ik weer gelogen

de druppel, dit!

__________________________________________________________

Leeg

Glazen aanwezigheid
voor waar hier
staand als waardeloos
gedrocht
een doorn des aanziens
een blaam in het
gezicht van de
dichter
die niet zwicht zonder
zieltogend
in drank te verzuipen –
Ik –

zal niet zwelgen of
verzwakken
zolang de
gedachte
der wens
slechts een
ijsblokje blijkt.

__________________________________________________________

Kleine plukjes schapenvacht
dreven voor de zon.
Die hield trouw de wacht
dat de weerwolf hen niet pakken kon.

__________________________________________________________

Langs de gracht.

Grauw, grijs en verlaten,
geneigd tot grote teugen
uit een fles gehuld
in bruine papieren zak.

Verwaande dametjes
wijken uit naar betere oorden,
terwijl ze verbeten
binnensmonds mompelen
over het verval
van de stad.

Het laatste avondmaal,
een beetje oud brood,
eerlijk verdeeld.

“Drijfsijssies en wodka,
meer heeft een mens niet nodig.”

En als de nacht valt,
valt de man evenzo
zachtjes onder de krant
van vandaag in slaap.

__________________________________________________________

Anti-roken is voor mietjes.
Ook wel: Flikker op met je lobby!

Het leven ging aldaar,
alsmaar heen en weer terug,
en onbewogen staarden wij haar aan.

Intussen is de strijd geleverd
mijn longen zijn gevallen,
en de kanker vreet lustig,
vlijtig door mijn lijf.

Maar fuck dat.

Ik zeg:
Kapot gaan we allemaal!
en daarom in de aanbieding:

NU bij 10 sloffen 1 gratis chemo

en pakjes zonder onzin.

__________________________________________________________

Vogel-lijk

Trippelend,
licht gevederd,
zo zing je dagenlang
het hoogste lied.
Maar daar lig je nu
opgebaard,
meer vogel voor de kat
wordt het niet.

__________________________________________________________

zolang we maar blind zijn

Onbewogen en ogenschijnlijk
zonder gène sluit zij oogluikend
de deur, dicht en op slot,
gooi de sleutel
ver, ga weg,
graaf de grachten af, hek,

muren metershoog.

Klaterende kinderlachjes kaatsten daar
nog zwakjes maar naargeestig
getint gezucht nam al lang de
overhand.

Hinkstap
waag de sprong en hang

dan versteend,
afwachtend
achter verbijsterende
grijze ogen

en hier, niet veel verder,
een steenworp slechts
van haar kirrende blik,
vocht zij, maar nog vóór
zij overwon
was zij al
koud.

__________________________________________________________

Oh waarlijk, zij verdwaast ons lof, kijk hoe lachwekkend deze klaagzang op haar lippen ligt.

En in de kille ochtendstilte lijkt
zij verzoend met de waanzin die
uiteindelijk verder dan het wezen reikt:
dáár verzwaart de moedeloosheid in

ik heb geen zin, ik heb ze niet,
slechts vergeven van losgewoelde
dromen die het oog niet eens beziet,
laat ons daarin dronken zijn en

slapen
met losgeplukte
haren als de last van
ons lot,
en besef hoe
ondraaglijk enig
doel zou lijken
maar hoe krankzinnig het
zal toeslaan in het ge
val van een zin
loos zijn.

Bezwaard meen ik maar te nemen
wat mij al toebehoort en bekoorlijk
was het einde al-eeuwen-lang hier.
We waren al rottende, vergeten
nog vóór het zaad een schoot
gevonden had al
van de zonde-val
ik geproefd heb
ik beproefd
val ik
gal ik
heb geen zin ik wil

ze
niet

__________________________________________________________

Tros

Plukt duif voor duif
teder zijn lichtgrijs
gevederd dons,
in een boom tonen
ze als rijpe vruchten,
vogels voor de mens
die ook díe ratten
niet pruimen kan.

__________________________________________________________

Ze hebben geen idee en leg het maar eens uit.

eens neergesmeten
en neergestreken gieren
azen op de dwaasheid
die door haar aderen
giert
en stokkend in verstikking
gedreven in zijn armen
verkrampt.

ogen dicht
wat ik niet zie
zal er niet meer zijn
als mochten ze ooit weer
openen
maar ik blijf, verdrijf
jij en jou en wij, mij
hij die ik liever vergat.
lichtjes wiegend wel ik en
hou mezelf voor
gek

jij! hoer die je bent! – in angstig
opengesperde staar
trilt mijn lijf vaneen
terwijl jij angstvallig
stukken in je armen klemt

en diegenen die haar in de steek lieten, leven verder van hier naar daar en denken niet aan haar en de pijn van het zijn in een besef dat haar dromen ontnomen heeft.

__________________________________________________________

A shameless little bird

She says she is
and like a shameless little bird
she floats as careless too
in the cloudy faces of
my mind, in my mouth and out and so
I dare not speak of others,
they are not what they were
taught to be – birds like her
can fly anytime they want.

__________________________________________________________

Lief

Zo vol vullen je borsten
lustig geheven handen
en zo zacht zo zoet
adem je mijn leven in.

Leve de rokjes, de zomer, rosé
in je glas,
de herfst is te onwillig en kil,
bladrot lokt bepaald niemand op
het terras.

Zie de meisjes lichtvoetig,
licht zoetig, tiptenen op het
puntje van mijn tong en ik proef
de woorden die mij te
kort-

Oh Gorter, zo goddeloos mijn
verlangen
de liefde lief en licht te
schrijven.

Slechts ken ik pen
en papier en een
schamele poging tot

maar zij volstaat.

Tot morgen.