Oh waarlijk, zij verdwaast
ons lof, kijk hoe lachwekkend deze
klaagzang op haar lippen ligt.



En in de kille ochtendstilte lijkt
zij verzoend met de waanzin die
uiteindelijk verder dan het wezen reikt:
dáár verzwaart de moedeloosheid in

ik heb geen zin, ik heb ze niet,
slechts vergeven van losgewoelde
dromen die het oog niet eens beziet,
laat ons daarin dronken zijn en

slapen
met losgeplukte
haren als de last van
ons lot,
en besef hoe
ondraaglijk enig
doel zou lijken
maar hoe krankzinnig het
zal toeslaan in het ge
val van een zin
loos zijn.

Bezwaard meen ik maar te nemen
wat mij al toebehoort en bekoorlijk
was het einde al-eeuwen-lang hier.
We waren al rottende, vergeten
nog vóór het zaad een schoot
gevonden had al
van de zonde-val
ik geproefd heb
ik beproefd
val ik
gal ik
heb geen zin ik wil

ze
niet
     
     
     
  > Next