zolang we maar blind zijn

Onbewogen en ogenschijnlijk
zonder gène sluit zij oogluikend
de deur, dicht en op slot,
gooi de sleutel
ver, ga weg,
graaf de grachten af, hek,
muren metershoog.

Klaterende kinderlachjes kaatsten daar
nog zwakjes maar naargeestig
getint gezucht nam al lang de
overhand.

Hinkstap
waag de sprong en hang

dan versteend,
afwachtend
achter verbijsterende
grijze ogen

en hier, niet veel verder,
een steenworp slechts
van haar kirrende blik,
vocht zij, maar nog vóór
zij overwon
was zij al
koud.

     
     
     
  > Next